De spinnen van deze familie zijn over het algemeen niet groter dan 5 mm. Ze maken een onregelmatig, slordig web in de top van een plant of aan de onder- of bovenkant van een boomblad. In Europa komen in totaal 70 soorten voor.
Genus Cicurina
Deze kleine tot middelgrote spinnen komen voornamelijk voor in Noord-Amerika, waar een aantal soorten in grotten leeft en een gereduceerd aantal ogen of helemaal geen ogen heeft. In Europa leven slechts 3 soorten. De soorten die niet in grotten leven vindt men vaak onder stenen in bosgebieden. Ze maken een zeer teer en fijn web zonder schuilhoek. Ze worden overdag zelden gezien, tenzij ze verstoord worden.
Genus Dictyna
Dictyna maakt haar web bij voorkeur in de top van een hoge dode plant. De paring vindt plaats in de zomer waarna de beide spinnen nog enkele weken samen blijven tot het mannetje sterft en soms opgegeten wordt. Het wijfje plaatst de lensvormige eicocons, waarvan ze er 4–6 kan maken, in de schuilhoek van het web.
De soorten binnen dit genus zijn vaak moeilijk van elkaar te onderscheiden. De lichte haren, die het voor de soort kenmerkende patroon vormen op de donkere ondergrond, kunnen er gemakkelijk afgewreven worden, naarmate de spin ouder wordt.
Genus Marilynia
Over deze spinnen is helaas erg weinig informatie beschikbaar. Het genus bevat wereldwijd slechts twee soorten.
Genus Nigma
De spinnen van dit genus (voorheen Heterodictyna) maken hun web aan de bovenkant van een blad, dat wat naar boven krult. Net als bij Dictyna vindt de paring plaats in de zomer waarna het mannetje nog enkele weken bij het vrouwtje blijft tot hij sterft. Het wijfje maakt een grote lensvormige eicocon die ze in haar web hangt of buiten het web op een verborgen plaats maakt.