Salticidae (Springspinnen)

De Salticidae zijn klein tot middelgroot en hebben een rechthoekig voorhoofd. Op de voorkant van hun kop hebben ze vier grote ogen waarmee ze beter kunnen zien dan andere spinnenfamilies. De netvliezen van de twee middelste ogen kunnen naar voren en naar achteren bewegen om scherp te stellen. Waarschijnlijk zijn ze ook gevoelig voor gepolariseerd licht en kleuren. De andere vier ogen hebben dit vermogen niet en kunnen alleen beweging waarnemen. Alle acht ogen bij elkaar geven de spin een bijna aaneengesloten gezichtsveld van 360°, waarmee in elk geval beweging waargenomen kan worden. De Salticidae gebruiken hun goede gezichtsvermogen voornamelijk om te kunnen jagen, waarbij ze hun prooi tot op een paar centimeter naderen en vervolgens bespringen en vastpakken met hun verdikte voorpoten. Ze zijn zeer nieuwsgierig en richten hun carapax soms bijna helemaal op om een object, bijv. een mens of camera, goed te bekijken. Ze laten zich vooral zien bij warm en zonnig weer. Bij somber weer en in de winter verschuilen ze zich in een spinseltje.
De verschillende soorten zijn meestal door hun tekening en bouw goed van elkaar te onderscheiden. In Europa komen zo´n 340 soorten voor.


Genus Aelurillus

Dit zijn stevig gebouwde, gedrongen spinnen met een vrij hoog voorhoofd. De mannetjes zijn zeer donker tot zwart. De vrouwtjes zijn vaak zandkleurig. Ze komen voor in een hete droge stenige omgeving of op open plekken met lage vegetatie. Ze jagen voornamelijk op mieren.


Genus Attulus

Dit zijn kleine gedrongen spinnen. Ze zijn bruin of grijzig met een tekening van lichte of witte haren. De geslachten zijn verschillend van uiterlijk. De achterste poten zijn opvallend langer dan de andere. Hun leefgebied varieert van duinen tot vochtige of stenige gebieden en grote hoogten in gebergten, soms zelfs tot boven de boomgrens.


Genus Ballus

Ballus is een kleine, stevig gebouwde spin met een houding die wat schuchter overkomt. Ze zijn vaak donkerbruin. De poten zijn bleek met een donkere spiraalvormige tekening, waardoor de poten ingesnoerd lijken te zijn. De voorste poten zijn bij het mannetje verdikt. Ze komen voor op struiken en loofbomen.


Genus Carrhotus

De spinnen van dit genus zijn stevig gebouwd en komen voor op zonnige struiken in de warmere delen van Europa. De geslachten zijn soms totaal verschillend van kleur en tekening.


Genus Chalcoscirtus

Dit zijn kleine, glanzende spinnen (2-3 mm.) met een kenmerkende mediane groef op het carapax. De mannetjes hebben een glanzend scutum op hun abdomen. Ze leven onder stenen en puin op de grond.


Genus Cyrba

Dit zijn kleine tot middelgrote, soms zeer kleurige, spinnen. Het is een primitief genus dat tot uiting komt in het gebruik van webben, de grote achterste middenogen en de aanwezigheid van uitscheidingorganen aan de femora van de mannetjes. Andere, minder primitieve Salticidae, hebben dit niet meer. Cyrba komt voor in een rotsige, stenige omgeving en jaagt voornamelijk op andere spinnen, maar vangt soms ook insecten.


Genus Euophrys en Pseudeuophrys

Deze twee genera zijn zeer sterk aan elkaar verwant en worden in de literatuur naast elkaar genoemd. De spinnen zijn met hun maximaal 5 mm vrij klein. De voorpoten van de mannetjes zijn vaak donkerder dan de rest van het lichaam en soms ook iriserend. Daarnaast hebben de mannetjes van sommige soorten lichte haren op de palpen. Ze komen voor onder stenen of in lage vegetatie.


Genus Evarcha

De spinnen van dit genus zijn middelgroot en gedrongen. Ze zijn duidelijk getekend, waardoor de verschillende soorten goed van elkaar te onderscheiden zijn. Dit is vooral bij de mannetjes het geval. De vrouwtjes maken hun eihoopjes in droge opgerolde bladeren of in gebundelde plantenresten.


Genus Habrocestum

Over deze spinnen is helaas erg weinig informatie beschikbaar. Naast de zes soorten in Europa komen er veel soorten voor in Afrika en Azië.


Genus Heliophanus

Deze opvallende spinnen hebben een zeer donker lichaam met een sterke rode, koperkleurige of groene metaalglans. De poten zijn vaak een stuk lichter van kleur en bij de vrouwtjes zijn de palpen vaak geel gekleurd. Aan de voorkant van het abdomen loopt meestal een dunne witte lijn. Ze komen voor in lage vegetatie, maar bij zonnig weer zijn ze ook wat hogerop te vinden.


Genus Icius en Pseudicius

De spinnen van deze genera zijn nauw verwant. De bouw is langwerpig en vooral bij de mannetjes is pootpaar I duidelijk langer en dikker dan de andere poten. Ze lijken wat op de Marpissa -soorten, maar zijn half zo groot. Ze komen voor in bosgebieden tussen bladeren en mos en op boomschors.


Genus Leptorchestes

De spinnen van dit genus worden ook wel mierspinnen genoemd. In hun uiterlijk en gedrag lijken ze op mieren, waardoor ze op het eerste gezicht niet opvallen als ze ertussen rondrennen en jagen. De spinnen hebben een opvallend lange petiolus tussen het carapax en het abdomen en de poten zijn vrij dun. Het abdomen heeft ook een insnoering in het midden waardoor het lijkt of het lichaam uit drie delen bestaat.


Genus Macaroeris

Van dit genus komt slechts één soort in het zuiden van Europa voor. De spin zit daar voornamelijk op warme, zonnige plaatsen in struiken en op takken. De naam Macaroeris is afgeleid van Macaronesië, waar de meeste soorten van dit genus voorkomen.


Genus Marpissa

Dit zijn vrij grote spinnen met een plat carapax en een langwerpig abdomen. Pootpaar I is duidelijk langer en dikker dan de overige poten. De mannetjes gebruiken deze poten bij de paringsdans, waarbij ze deze in de lucht steken en heen weer bewegen voordat ze het vrouwtje aanraken.


Genus Mendoza

Over deze spinnen is helaas erg weinig informatie beschikbaar. Het genus wordt sinds 1999, toen M. canestrinii verplaatst werd van het genus Marpissa naar dit genus, ook in Europa vertegenwoordigt.


Genus Menemerus

Deze spinnen zijn ongeveer even groot als de Marpissa-soorten, maar iets hoekiger in de schouders. Ze komen meestal voor in warmere gebieden op zonnige muren en stenen, soms ook in huizen. De mannetjes hebben harige witte palpen. Het is de meest voorkomende springspin in de warmere gebieden van Europa.


Genus Neaetha

Over deze spinnen is helaas erg weinig informatie beschikbaar. Door de auteurs is waargenomen dat het mannetje, dat zich op een steen bevond, met zijn zeer grote voorpoten graafbewegingen begon te maken over de steen. Zo verzamelde hij steengruis waar hij vervolgens zijn spinsel mee bedekte. De spin was daardoor in het spinsel niet meer te zien. Of alle soorten van het genus dit bijzondere gedrag vertonen of dat alleen de soort N. membrosa dat doet is niet bekend.


Genus Neon

De Neon spinnen behoren tot de kleinste (1,4 – 3 mm.) onder de Salticidae. De verschillende soorten lijken sterk op elkaar. De kop is vaak lichtgekleurd met grote zwarte gebieden rond de relatief grote ogen. Ook de mannelijke palp is relatief groot ten opzichte van de grootte van de spin. In tegenstelling tot de andere Salticidae, die houden van licht en zon, komt Neon voor in donkerder omgevingen. Ze jagen op de grond tussen de bodembedekking en lage planten. Ook zijn ze onder stenen te vinden.


Genus Pellenes

De spinnen van dit genus zijn vaak zwart-bruin gekleurd met een witte tekening op het abdomen met soms ook rode elementen. Ze hebben een opvallende voorliefde voor lege slakkenhuizen, die ze gebruiken als schuilhoek om te overwinteren en om het eihoopje in te plaatsen en bewaken. Soms wordt het slakkenhuisje zelfs met spinnendraden, een stukje van de grond af, aan een plant opgehangen.


Genus Philaeus

De mannetjes van deze spinnen zijn opvallend gekleurd en beide seksen hebben een variabele tekening. Ze komen voor in warme, vaak stenige gebieden in voornamelijk het zuiden van Europa. Soms ook op muren in dorpen en op grote hoogte in gebergten. Het zijn warmteminnende dieren die zich bij slecht weer in hun spinsel onder stenen verborgen houden.


Genus Phlegra

De spinnen van dit genus hebben evenals de soorten van Aelurillus een hoog voorhoofd, maar zijn wat langwerpiger en minder stevig gebouwd. Ze komen op warme en stenige of zandige gebieden met weinig begroeiing voor.


Genus Plexippus

De spinnen van Plexippus zijn langwerpig gebouwd. De mannetjes doen wat denken aan de mannetjes van Icius en Pseudicius. Bijzonder aan deze spinnen is dat ze een woonbuis maken dat aan de buitenkant bekleed is met een dichte laag kleverige zijde. Passerende insecten blijven daarop kleven, waarna de spin ze vangt en opeet.


Genus Saitis

De spinnen van dit genus komen voornamelijk in Australië voor, maar rond de Middellandse Zee zijn ook enkele soorten te vinden. Ze bevinden zich voornamelijk in en rond huizen, maar soms ook op rotsen en steenplateaus. Pootpaar III van het mannetje is verlengd en felgekleurd. Hij gebruikt deze poten voor de bijzondere paringsdans, waarbij hij de poten in de lucht steekt en zwaaiende bewegingen maakt om het vrouwtje te imponeren.


Genus Salticus

De spinnen van dit genus worden ook wel Zebraspringspinnen genoemd. Ze hebben een zwart-wit gestreept uiterlijk, waardoor ze zeer herkenbaar zijn. Ze zijn actief in warm zonnig weer op muren en bomen. Ze vangen vaak prooien die groter zijn dan zijzelf en lopen daar dan ook mee rond. Bij minder goed weer blijven ze in een geschikt holletje. De mannetjes hebben sterk vergrote cheliceren die ze gebruiken bij conflicten met rivaliserende mannetjes en bij de balts.


Genus Sibianor

Deze spinnen zijn stevig gebouwd met een variabele kleur en tekening. De voorpoten van de mannetjes zijn sterk verdikt. Ze zijn vaak, zoekend naar een prooi, aan het rondscharrelen in bodembedekking en lage vegetatie.


Genus Synageles

Synageles is een genus van mier-imiterende spinnen. Ze zijn vrij klein (ca. 4 mm.) en lijken in gedrag en uiterlijk op mieren. Ze lopen druk rond en bewegen daarbij hun abdomen ritmisch op en neer. Daarnaast heffen ze pootpaar I op, zodat ze het lijkt alsof ze voelsprieten hebben. Bij het mannetje is het abdomen in het midden iets ingesnoerd.


Genus Thyene

Deze kleurige spinnen komen voornamelijk voor in Afrika en delen van Azië. In Europa komen in het Middellandse Zeegebied twee soorten voor.